(Nog) geen transitievergoeding verschuldigd bij garantie herindiensttreding
Op 26 maart jl. verzorgde ons kantoor een bijeenkomst omtrent de wijzigingen in het ontslagrecht. De nieuwe Wet Werk en Zekerheid (WWZ) houdt de gemoederen flink bezig en de datum van 1 juli 2015 komt al spoedig dichterbij.
Zoals wellicht al wel bekend wordt vanaf 1 juli 2015 het uitbetalen van een transitievergoeding verplicht. Deze vergoeding moet worden betaald aan werknemers van wie de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever wordt beëindigd of niet verlengd. Voorwaarde is dan wel dat het dienstverband minimaal 2 jaar heeft geduurd.
Voor de berekening van de transitievergoeding is de lengte van het dienstverband van belang. Daarbij tellen alle arbeidsovereenkomsten mee die elkaar met tussenpozen van maximaal 6 maanden hebben opgevolgd, ook als die dateren van vóór 1 juli 2015.
In de branche voor de seizoensarbeid heeft dit voor de nodige opschudding gezorgd. Immers, voor werkgevers in de seizoensgebonden arbeid, zoals bijvoorbeeld de landbouw of de horeca, kan de maximale tussenperiode van 6 maanden grote gevolgen hebben.
Ondernemingen binnen de seizoensarbeid beschikken vaak over een vaste groep werknemers die jaarlijks een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd krijgen voor de duur van het seizoen, bijvoorbeeld een periode van zeven maanden. Onder de nieuwe WWZ zouden deze arbeidsovereenkomsten allemaal als één dienstverband meetellen voor de transitievergoeding, nu de overeenkomsten elkaar telkens opvolgen met tussenpozen van korter dan 6 maanden. Alsdan moet een forse transitievergoeding worden betaald wanneer afscheid wordt genomen van de seizoenswerker.
Kennelijk was de wetgever niet bedacht op de specifieke situatie van de seizoensarbeid. Na de nodige kritiek heeft minister Asscher nieuw overgangsrecht aangekondigd met daarin een tweetal maatregelen die voor de seizoensarbeid – maar overigens ook voor andere werkgevers – van groot belang kunnen zijn.
(1.) Biedt de werkgever aan zijn werknemer de garantie dat hij weer in dienst kan treden binnen 6 maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst, dan is de werkgever (nog) geen transitievergoeding verschuldigd. Het is nog niet helemaal duidelijk in welke vorm de garantie dient te geschieden (contract of schriftelijke toezegging) of wanneer deze garantie uiterlijk moet worden gegeven (laatste dag van de overeenkomst of ook nog daarna).
Voor wat betreft de eerste maatregel zij nog benadrukt dat het dus een uitstel van de verplichting tot betaling van een transitievergoeding betreft. Zou op een later moment toch definitief afscheid worden genomen van de werknemer, dan telt het arbeidsverleden van de werknemer mee voor de berekening van de hoogte van de transitievergoeding.
Voor die berekening van de duur van het dienstverband is de tweede maatregel geformuleerd.
(2.) Die tweede maatregel houdt in dat voor de berekening van het arbeidsverleden (in het kader van de hoogte van de transitievergoeding) de arbeidsovereenkomsten die vóór 1 juli 2012 zijn geëindigd en elkaar met een onderbreking van meer dan drie maanden hebben opgevolgd, niet mee zullen tellen. Met andere woorden, als er vóór 1 juli 2012 een onderbreking heeft bestaan van langer dan drie maanden, dan vervalt het arbeidsverleden tot dat moment.
Let wel, deze laatste maatregel geldt dus niet voor arbeidsovereenkomsten van vóór 1 juli 2012 die elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van 3 maanden of minder. Dat arbeidsverleden is nog steeds relevant voor de transitievergoeding.
Er is derhalve naar de kritiek geluisterd en dit nieuwe overgangsrecht biedt uitkomst, met name voor de branche van de seizoensarbeid.
Voor meer informatie wordt verwezen naar de ‘Aanbieding 2e Nota van wijziging Wetsvoorstel aanpak schijnconstructies in verband met transitievergoeding Wwz’ van minister Asscher aan de Tweede Kamer.
Willemijn Spa-Brinkhuis
30 maart 2015