Incassowet 2012: buitengerechtelijke incassokosten bij consumentenzaken

Indien een vordering niet tijdig wordt betaald heeft de schuldeiser, indien wordt voldaan aan een aantal voorwaarden, recht op buitengerechtelijke incassokosten. Door de invoering van de Incassowet is er het nodige gewijzigd. In dit artikel wordt ingegaan op de situatie waarin een ondernemer een prestatie heeft geleverd voor een consument (natuurlijk persoon, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf) en waarbij de consument de factuur van de ondernemer niet betaalt. Het gaat om vorderingen waarbij de consument na 1 juli 2012 in verzuim is geraakt.

In art. 6:96 lid 2 (onder c) BW is bepaald dat als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking komen:

“redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte.”

In art. 6:96 lid 5 BW is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld voor de vergoeding van deze kosten en dat van deze regels niet ten nadele van de schuldenaar kan worden afgeweken indien deze schuldenaar een consument  is. Dit resulteert in een maximering van de buitengerechtelijke incassokosten die aan een consument in rekening mogen worden gebracht.

De bedoelde algemene maatregel van bestuur is gepubliceerd in Stb. 2012, 141 (Besluit van 27 maart 2012, houdende regels ter normering van de vergoeding voor kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte (Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten) en wordt hierna ‘het Besluit’ genoemd. Uit dit besluit blijkt dat de daarin genoemde (maximum) tarieven voor buitengerechtelijke incassokosten gelden voor vorderingen tot betaling van een geldsom voortvloeiende uit een overeenkomst. In het besluit is de volgende staffel opgenomen:

over de eerste € 2500

15%

Minimum € 40

over de volgende € 2500

10%

 

over de volgende € 5000

5%

 

over de volgende € 190.000

1%

 

over het meerdere

0,5%

Maximum € 6775

In art. 6:96 lid 6 BW is bepaald dat buitengerechtelijke incassokosten door een consument:

 “eerst verschuldigd worden nadat de schuldenaar na het intreden van het verzuim, bedoeld in artikel 81, onder vermelding van de gevolgen van het uitblijven van betaling, waaronder de vergoeding die in overeenstemming met de nadere regels wordt gevorderd, vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen een termijn van veertien dagen, aanvangende de dag na aanmaning.”

De aanmaning die aan deze vereisten voldoet, wordt ‘veertiendagenbrief’ genoemd.

Indien een consument, ondanks aanmaningen, niet betaalt kan de ondernemer de zaak voorleggen aan de rechter. In dat kader worden meestal ook de buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. In de praktijk bleek dat rechters in vergelijkbare gevallen niet gelijkluidend oordeelden. De buitengerechtelijke incassokosten werden soms toegewezen en soms afgewezen.

Dit probleem werd door de rechterlijke macht onderkend en heeft geresulteerd in een het “Rapport BGK Integraal”. Het betreft een lijvig rapport van 71 pagina’s waarin de gang van zaken rondom buitengerechtelijke incassokosten in kaart wordt gebracht. Voorts zijn er aanbevelingen gedaan. Op 7 oktober 2013 hebben het Landelijke Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton (LOVCK) en het Landelijk Overleg van de Voorzitters van de Civiele sectoren van de Hoven (LOVC-hoven) ingestemd met dit rapport. Naar verwachting zal dit rapport begin november openbaar worden gemaakt op www.rechtspraak.nl. Het rapport is in hoge mate vergelijkbaar met het Rapport Voorwerk II, welk rapport door de gehele rechterlijke tot uitgangspunt wordt genomen.

Uit het rapport blijkt dat na de verzending van de veertiendagenbrief nog een incassohandeling dient te worden verricht om voor vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten in aanmerking te komen.

Toch lost het rapport niet alle vragen op. Dit moge blijken uit een vonnis van de Rechtbank Gelderland van 23 oktober 2013 (ECLI:NL:RBGEL:2013;4081). In dit vonnis staat onder andere te lezen:

“De kantonrechter is daarom van oordeel dat er aanleiding is de hiervoor beschreven rechtsvraag ter beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing aan de Hoge Raad voor te leggen (art. 392-394 Rv). De rechtsvraag luidt als volgt: Dient art. 6:96 lid 6 BW aldus te worden uitgelegd dat na het verzenden van de daarin genoemde veertiendagenbrief vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is verschuldigd, dus zonder dat de crediteur na het verzenden van die (veertiendagen)brief nog een nadere incassohandeling verricht?”

Het komt er op neer dat ondernemers worden geconfronteerd met een wet die de hoogte van de aan consumenten in rekening te brengen buitengerechtelijke incassokosten maximeert. Daarbij komt dat de vraag zich stelt of er na het zenden van de veertiendagenbrief nog een incassohandeling dient te worden verricht of niet. Zo lang er op dit laatste punt geen duidelijkheid is lijkt het verstandig om na het zenden van de veertiendagenbrief nogmaals een aanmaning te zenden.

Veel ondernemers hebben hun algemene voorwaarden nog niet aangepast aan de nieuwe incassowet. Het is raadzaam om dit alsnog te doen.

Ronny Nobus

oktober 2013