Kan een verzoek om gezag en omgang worden toegewezen indien het kind niet weet dat de verzoeker daarvan zijn vader is?
In beginsel heeft een kind recht om te weten van wie hij in biologische zin afstamt. Het belang van statusvoorlichting (uitleg wie de ouders zijn) door de moeder wordt sterk benadrukt. Vaak gaat het om zaken van een biologische vader die omgang wil met zijn kind of wenst te komen tot erkenning van het kind.
Als een moeder weigert het kind statusvoorlichting te geven ontstaat een patstelling. Het is voor iedereen duidelijk dat het belang van een kind niet gediend is als hij overvallen worden met de mededeling dat zijn biologische afstamming een geheel andere is dan hij altijd heeft gedacht. Vaak is er sprake van een stiefvader en verkeert het kind in de veronderstelling dat die man zijn vader is.
Uit adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming in dit soort zaken blijkt dat de Raad over het algemeen adviseert om in het zesde levensjaar van het kind een aanvang te maken met de statusvoorlichting. Rechters wijzen moeders ook op hun plicht tot statusvoorlichting en proberen de druk daartoe op te voeren. Afdwingen is echter een probleem. Statusvoorlichting dient vooraf te gaan aan gezag en omgang.
Het recht op afstammingsvoorlichting is erkent door de Hoge Raad maar dient niet gezien te worden als een absoluut recht. Het recht kan onder omstandigheden dienen te wijken voor rechten en vrijheden van anderen als deze in het gegeven geval zwaarder dienen te wegen (HR 15 apirl 1994, NJ 1994/608).
20 juni 2013