Wanneer is er een arbeidsovereenkomst?

Voorheen was het volgens de Hoge Raad belangrijk om te kijken naar de bedoeling van de partijen om te kunnen bepalen of er sprake was van een arbeidsovereenkomst. Dit volgt uit het zogenoemde arrest “Groen/Schoevers” van de Hoge Raad[1]. De Hoge Raad is hier echter op teruggekomen en heeft geoordeeld dat de partijbedoeling geen rol speelt bij de kwalificatievraag.

In 1997 heeft de Hoge Raad in het Groen/Schoevers-arrest bepaald dat voor het beoordelen van een arbeidsovereenkomst moet worden gekeken naar de partijbedoeling, de vastlegging van die partijbedoeling, als ook de uitvoering van de overeenkomst in de praktijk. Dat de partijen daadwerkelijk een arbeidsovereenkomst in de zin van de wet wilden overeenkomen was dus van belang om te kunnen vaststellen of de overeenkomst kwalificeert als een arbeidsovereenkomst.

Op 6 november 2020 is de Hoge Raad[2] afgestapt van het Groen/Schoevers-arrest. Volgens de Hoge Raad heeft het hof bij de vraag of er een arbeidsovereenkomst bestaat tussen een vrouw en een gemeente onterecht de partijbedoeling erbij betrokken. De Hoge Raad stelt namelijk dat de partijbedoeling niet belangrijk is bij de kwalificatievraag. Het gaat erom dat de overeenkomst voldoet aan de wettelijke definitie van de arbeidsovereenkomst.

In artikel 7:610 BW wordt de arbeidsovereenkomst omschreven als:

“de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten”

Het voorgaande betekent dat de rechter toetst op drie elementen:

  • Persoonlijke arbeid
  • Tegen loon
  • In gezagsverhouding

Het gevolg van het nieuwe arrest is dat de nadruk niet meer op de partijbedoeling komt te liggen, maar op de feitelijke situatie en of deze voldoet aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst.

Heeft u een vraag of geschil over de kwalificatie van een arbeidsovereenkomst? Neem dan gerust contact op met ons kantoor voor een gratis en vrijblijvend advies.

Anneline Nieuwenhuijse

14 januari 2021


[1] https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:1997:ZC2495

[2] https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2020:1746