Servicekosten berekenen bij het aangaan van een huurovereenkomst; wat zijn de regels?
Onder servicekosten wordt volgens artikel 7:237 BW verstaan de vergoeding voor de overige zaken en diensten die geleverd worden in verband met de bewoning van de woonruimte (dus kosten die niet zien op gas, water en licht). Ingevolge artikel 7:259 BW moeten de servicekosten door huurder en verhuurder overeengekomen worden. Met andere woorden, er bestaat contractsvrijheid en partijen bepalen derhalve zelf de hoogte daarvan.
Het voorgaande betekende echter niet dat partijen zomaar een bedrag mochten afspreken. Tot eind 2018 was het immers vaste rechtspraak dat de servicekosten altijd redelijk moesten zijn, in die zin dat het in redelijke verhouding moest staan tot de waarde van hetgeen daarvoor werd geboden.
Eind 2018 heeft het gerechtshof Amsterdam echter anders bepaald. In dat arrest[1] overwoog de het hof dat contractsvrijheid ten aanzien van de hoogte van de servicekosten het uitgangspunt is, net zoals ook bij de huurprijs het geval is. Tussen de gecontracteerde servicekosten en de werkelijke kosten behoeft dus geen relatie te bestaan.
Met deze uitspraak leek een nieuwe weg te zijn ingeslagen, ware het niet dat veel rechters in eerste aanleg het arrest van de gerechtshof Amsterdam niet volgden.
Het is op dus op dit moment onduidelijk welke maatstaf dient te worden gehanteerd bij het bepalen van de hoogte van de servicekosten. Een beroep op het arrest van het gerechtshof Amsterdam biedt immers geen enkele zekerheid. Inmiddels is bekend dat tegen het arrest van het gerechtshof Amsterdam cassatie is ingesteld. Het is dus afwachten op het antwoord van de Hoge Raad. Wordt vervolgd!
[1]Gerechtshof Amsterdam d.d. 30 oktober 2018
15 januari 2020
Marloes de Houck