Asbestclaims en verjaring
Inmiddels weten we dat asbest schadelijk is voor de menselijke gezondheid. Blootstelling aan asbest kan ervoor zorgen dat ziektes zoals asbestose, mesothelioom en longkanker ontstaan. Na een zeer lange termijn openbaren deze ziekten zich. Dit zorgt ervoor dat degene die is blootgesteld pas na lange tijd weet dat hij ziek is geworden. Hierdoor wordt diegene geconfronteerd met verjaringstermijnen. Dit kan tot gevolg hebben dat de vordering op de partij die aansprakelijk is gesteld al is verjaard nog voordat de schade zich openbaarde. Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot verjaringstermijnen en de door werknemers geleden schade door blootstelling aan asbest?
In art. 3:310 lid 5 Burgerlijk Wetboek (BW) is sinds 2004 een regeling opgenomen die bepaalt dat voor letselschadezaken de 30-jarige verjaringstermijn van art. 3:310 lid 2 BW niet van toepassing is. In dit lid staat te lezen dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade – door letsel of dood – na vijf jaren verjaart nadat de benadeelde met de schade én aansprakelijke persoon bekend is geworden. Echter, deze regeling is enkel te gebruiken voor gevallen waar schade is ontstaan als gevolg van blootstelling aan asbest ná 1 februari 2004.
De rechtsvordering tot vergoeding van schade ten gevolge van blootstelling vóór 1 februari 2004 verjaart derhalve ingevolge art. 3:310 lid 2 BW in ieder geval door verloop van dertig jaren na die gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt. Deze verjaringstermijn kan onaanvaardbaar worden geacht op grond van art. 6:2 BW. Of toepassing van de dertig jaren verjaringstermijn daadwerkelijk naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, moet worden bepaald aan de hand van gezichtspunten. Deze niet limitatief bedoelde gezichtspunten komen uit een belangrijk arrest van de Hoge Raad (HR 28 april 2000, NJ 2000/430 (Van Hese/De Schelde) en moeten worden beoordeeld met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval.
Concreet betreffen het de navolgende gezichtspunten:
a.) of het gaat om vergoeding van vermogensschade dan wel van nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, en – in verband daarmede – of de gevorderde schadevergoeding ten goede komt aan het slachtoffer zelf, diens nabestaanden dan wel een derde;
b.) in hoeverre voor het slachtoffer respectievelijk zijn nabestaanden ter zake van de schade een aanspraak of een uitkering uit anderen hoofde bestaat;
c.) de mate waarin de gebeurtenis de aangesprokene kan worden verweten;
d.) in hoeverre de aangesprokene reeds vóór het verstrijken van de verjaringstermijn rekening heeft gehouden of had behoren te houden met de mogelijkheid dat hij voor de schade aansprakelijk zou zijn;
e.) of de aangesprokene naar redelijkheid nog de mogelijkheid heeft zich tegen de vordering te verweren;
f.) of de aansprakelijkheid (nog) door verzekering is gedekt;
g.) of na het aan het licht komen van de schade binnen redelijke termijn een aansprakelijkstelling heeft plaatsgevonden en een vordering tot schadevergoeding is ingesteld.
Alle gevallen waarin de schade door blootstelling aan asbest is ontstaan ná 1 februari 2004 verjaren dus na een termijn van vijf jaren. De gevallen van vóór 1 februari 2004 na dertig jaren, behoudens uitzonderingsgevallen via de gezichtspunten.
5 juli 2018
Anneline Nieuwenhuijse