Aanvragen faillissement is niet altijd zo eenvoudig als men denkt!
We hebben u inmiddels al meerdere keren geïnformeerd over de procedure welke gevolgd moet worden om de faillietverklaring van een rechtspersoon of natuurlijk persoon te bewerkstelligen. Ingevolge artikel 6 van de Faillissementswet wordt de faillietverklaring uitgesproken, indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. Hiervan is kort gezegd sprake wanneer er tenminste twee schuldeisers zijn. Vaak is dit eenvoudig aan te tonen waardoor het faillissement vrij gemakkelijk kan worden uitgesproken. Echter, uit een uitspraak van de rechtbank Rotterdam d.d. 22 februari 2018 blijkt dat dit niet altijd zo eenvoudig is.
In deze zaak ging het om een verzoek tot faillietverklaring van een besloten vennootschap. De schuldeiser stelde een opeisbare vordering te hebben van zo’n ruim €4000,-. Daarnaast stelde de schuldeiser dat er naast deze vordering ook een tweetal andere vorderingen van schuldeisers onbetaald bleven. Anders gezegd, er was volgens hem sprake van pluraliteit van schuldeisers.
Het bestaan van de steunvorderingen werd door de vennootschap betwist. De eerste steunvordering betrof namelijk een factuur van een adviseur welke de vennootschap had geadviseerd gedurende de aankoop van onroerend goed. De vennootschap betwistte het bestaan van de vordering omdat de adviseur grove fouten had gemaakt ten gevolge waarvan de vennootschap aanzienlijke schade had geleden. Ondanks deze fouten was de adviseur zo brutaal geweest om alsnog een factuur van zijn werkzaamheden te verzenden.
Ook de tweede steunvordering werd door de vennootschap betwist. De schuldeiser had namelijk ter onderbouwing van deze steunvordering een brief overgelegd waarin enkel te lezen stond dat er een vordering was. Dit was echter volgens de vennootschap onvoldoende om aan te tonen dat de vordering ook daadwerkelijk bestond.
Aangezien de schuldeiser voornoemde verweren niet kon weerleggen kwam de rechtbank tot het slotsom dat het bestaan van de steunvorderingen niet voldoende vast was komen te staan. Hierdoor was niet summierlijk gebleken van het bestaan van feiten of omstandigheden die aantonen dat de vennootschap in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen. Het verzoek werd daarom afgewezen.
Het voorgaande maakt nog maar eens duidelijk dat een verzoek tot faillietverklaring niet altijd wordt toegewezen. In sommige gevallen is er voldoende ruimte om het bestaan van de steunvorderingen met succes te betwisten.
Rechtbank Rotterdam 22 februari 2018 ECLI:NL:RBROT:2018:1985
26 maart 2018
Ronny Nobus